Om voor mij ondoorgrondelijke redenen moet ik vandaag ineens denken aan Jean Pierre Rawie. Misschien omdat ik de naam Groningen tegenkwam, misschien omdat iets me herinnerde aan zijn prachtige gedicht ‘Ad astra’. Gedachten zijn niet onder controle te houden; je bent geen herder van je eigen hersenspinsels. In ieder geval zoek ik de betreffende bundel erbij.
Wij staarden duizend eeuwen naar de
gesternten en het sterrenstof,
alsof zij een geheim bewaarden
dat ons onmetelijk betrof,
en legden lichtjaar achter lichtjaar
oneindig verre verten in,
maar allengs helderder werd zichtbaar
dat dit alleen maar het begin
is van een onbegonnen queeste.
Steeds wijkt wat ons voor ogen staat,
en wij begrijpen dat het meeste
ons klein begrip te boven gaat.
Toch, met geslepen apparaten
ontginnen wij de eeuwigheid,
allengs verbetener naarmate
de einders blijken uitgedijd,
omdat wij menen eenmaal in de
domeinen achter zon en maan,
achter de sterren te hervinden
wat ons op aarde was ontgaan.
Jean Pierre Rawie – ‘Ad astra’
Een schitterend vers. Zoals Rawie ons wel meer fraais heeft gebracht. Een vers, dat ook herinneringen oproept aan een zaterdagavond in 1973, toen ik al mijn moed bijeen had geraapt en een bezoek bracht aan het kunstenaarscafé AaBC aan, als mijn geheugen me niet bedriegt, de Haddingedwarsstraat in Groningen. Binnen trof ik een bont gezelschap. Rawie was overduidelijk stomdronken, maakte met iedereen ruzie en riep voortdurend beledigingen.

Een groepje vazallen hing met verve de artistiekelingen uit. Alles ademde onechtheid uit. Klatergoud. Talentloosheid. Niets wees op een warme sfeer tussen gelijkgestemden. Geen route naar de sterren.
En toen een oudere ‘nicht’ ook nog illegale seksuele voorstellen begon te maken, heb ik dat gesprek afgekapt en ben naar huis gefietst. Om er nooit weer terug te keren. Een mogelijke illusie armer, een stuitende ervaring rijker.
